woensdag 17 februari 2010

Een oproep aan Grissen, de Graaij en van Grabbelen

De kredietcrisis is in essentie een morele crisis. Dat is fraai geïllustreerd in de affaire Alpinvest. Nog geen twee maanden geleden is bekend geworden dat de top van Alpinvest 154 miljoen euro ontvangt voor haar prestaties. Voor toekijkende burgers zoals wij is het onbegrijpelijk dat de kulargumenten waarmee de exorbitante bonussen bij Alpinvest worden vergoelijkt, zoals het behouden van toptalent, niet het schaamrood op de kaken van de betrokkenen brengen. Deze financiële topmanagers zijn immers geen grote ondernemers die met risicovolle investeringen met eigen kapitaal zorgen voor werkgelegenheid en welvaartstijging. Dergelijke echte ondernemers verdienen het om rijkelijk te worden beloond. Maar we praten hier zeker niet over de gelijken van Anton Philips, Bill Gates of Joop van den Ende. In tegendeel: het betreft gokkers die spelen met andermans geld. Als ze winnen, krijgen ze een deel van de pot; als ze verliezen, blijft de belastingbetaler met de gebakken peren zitten. De nog altijd indrukwekkende bonussen die in de herfst van het rampjaar 2008 over de financiële topwereld worden uitgestrooid, maken duidelijk dat zelfs enorme verliezen de uitkering van krankzinnige bonussen niet in de weg staat. Een sterk staaltje is de overboeking van tientallen miljoenen van de top van Lehman Brothers naar zichzelf kort nadat het faillissement was aangevraagd. De verdiensten van de Alpinvest-top hebben ook weinig te maken met kennis en kunde, maar vooral met het nemen van eenzijdige beleggingsrisico’s waarbij één partij blijkbaar in ieder geval altijd profiteert – de top van Alpinvest.

De argumenten vóór de verkwistende beloningen aan de Alpinvest-top zouden lachwekkend zijn als het allemaal niet zo treurig was. De vergoeding is volgens mede-eigenaar ABP alleszins redelijk omdat de beloning “beduidend lager is dan wat er in de internationale private equity-markt wordt gerekend”. Dit argument is kinderpraat: ik wil ook een nieuwe computer, want iedereen in de klas krijgt die ook. Als iemand anders te veel betaalt voor een bepaalde dienst, hoef jij dat toch niet ook te doen? Dat is zeker het geval voor diensten waarvan de waarde enorm wordt overschat. Natuurlijk is een beloning van 154 miljoen euro niet redelijk voor de top-12 van een zeer klein bedrijf (Alpinvest heeft nauwelijks 100 medewerkers) dat speculeert met andermans geld. In Nederland zijn heel veel capabele managers te vinden die echt geen tientallen miljoenen per jaar hoeven te verdienen om zich geïnspireerd en gemotiveerd tot het uiterste in te spannen. Het zou niet best zijn als dat anders was. De Balkenende-norm met een beperkte bonus bij goed presteren moet voldoende zijn om goede managers en experts aan te trekken en te motiveren.

De affaire Alpinvest is ook het failliet van de code Tabaksblat. Het doel van deze code was onder meer om de macht van de aandeelhouders te vergroten ten behoeve van een versterking van de controle over het gedrag van topmanagers. Deze vergrote macht zou tegenwicht moeten bieden aan de overmacht van topmanagers bij grote ondernemingen. Dat zou ook moeten leiden tot matiging in de sfeer van topbeloningen. Maar als twee van de grootste aandeelhouders van Nederland, het ABP en PFZW (het voormalige PGGM), al geen tegengewicht geven aan de top van het kleine Alpinvest, waarvan ze ook nog eens 100 procent eigenaar zijn, hoe kunnen we dan verwachten dat zij ooit voldoende tegenwicht zullen bieden binnen de grote multinationale ondernemingen waarin ze belangen hebben van luttele procenten?

We moeten helaas concluderen dat de affaire Alpinvest bij uitstek laat zien dat de graaicultuur nog altijd diep is geworteld in Nederland. Overheid, werkgevers en politieke partijen rechtvaardigen de excessieve topbeloningen bij Alpinvest met sleetse argumenten. Het lijkt zelden mogelijk tegenwicht bieden, uit onwil of onmacht, aan deze moreel verwerpelijke bonuscultuur. Zelfs een daadkracht uistralende minister als de sociaal-democratische Guusje ter Horst verdedigt het beleid van ABP en PFZW met vreemde argumenten. Op de terechte Kamervragen van Ronald van Raak (SP) over de buitensporige beloningen bij Alpinvest geeft de minister aan dat “Alpinvest een private onderneming [is] die niet behoort tot de semipublieke sector”. Dit is natuurlijk lariekoek. Zowel het ABP als PFZW zijn organisaties die een publiek belang dienen. Beide zijn daarom gevrijwaard van concurrentie. Zij behoren daarom tot de semipublieke sector. Dat geldt natuurlijk ook, mutatis mutandis, voor de 100-procentdochter van deze twee overheidsorganisaties. Alpinvest investeert immers de vermogens die ABP en PFZW hebben verkregen dankzij hun beschermde monopoliepositie. Om in kleutertermen te spreken: als papa een paard is en mama is ook een paard, dan is de dochter van mama en papa ook een paard en geen hond.

Alpinvest-eigenaar ABP heeft ook bekend gemaakt dat vanwege de kredietcrisis het besluit over de indexatie van zijn pensioenen is uitgesteld. Nu het intussen wel duidelijk is dat de graai- en bonuscultuur in hoge mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de kredietcrisis, is het onbegrijpelijk dat juist een overheidsbedrijf als het ABP zijn 740.000 gepensioneerden met deze merkwaardige spagaat in de kou zet: wel een belissing over een excessieve bonusuitkering, maar besluiteloosheid ten aanzien van de indexatie van de pensioenen. Weer kiest een overheidsinstantie feitelijk voor de kant van de graaiers en niet voor die van de burgers. Diezelfde burgers worden wel geacht via de staatsinterventies van Wouter Bos de financiële instellingen te redden die de speculatiegok verkeerd hebben zien uitpakken. Een andere beslissing zou daarom veel meer voor de hand liggen: het terughalen van de excessieve en onterechte bonussen van de Alpinvest-top om die vervolgens door te sluizen naar de gepensioneerden van het ABP. Dat betekent een bedrag van ruim 200 euro per gepensioneerde: een leuk en welkom zakcentje waar menig oma en opa met de Kerst iets leuks voor kan doen, zelfs als de indexatie een jaartje uitblijft.